MARRAKESH EXPRESS

RAILS Thé Lau, maart 2001

Thé Lau in Marrakech (2000)Het tijdschrift 'Rails' liet acht musici een bliksembezoek brengen aan buitenlandse steden die bezongen zijn in een liedje; in het geval van Thé Lau was dat 'Marrakesh Express'. Het opgewekte hippiedeuntje van Crosby, Stills & Nash kan Thé Lau eigenlijk gestolen worden, maar een weerzien met Marrakech in Marokko wilde de voorman van The Scene voor geen goud missen.

Met zwart omlijnde, donkere ogen keek ze me in het voorbijgaan aan, en opeens doorzag ik het geheim van de sluier. En van de kleding die alles bedekt. Alles behalve de ogen en de handen, de meest sprekende lichaamsdelen. Doezelend in het vliegtuig herinner ik me haar ogen.

Een maand eerder. In Amsterdam spreek ik af met Said, een goedlachse jongen van 28. Hij komt niet uit Marrakech - de meeste in Nederland wonende Marokkanen niet, die komen van het noorden, uit het Rifgebergte. Hij is ooit vier dagen in Marrakech geweest, op vakantie. Ik ook, maar dat was vijftien jaar geleden. Het was tweeënvijftig graden. Zo heet. Alsof de grond moest branden. 'Rood zand', zegt Said, 'ik heb het door mijn vingers laten glijden.' 'Rood zand, ik heb dat ook gezien vanuit het vliegtuig, op weg naar Tenerife.' 'Nee, nee, rood zand. Niet aan de kust, maar in het binnenland. In mijn vingers.' Hij kijkt me grijnzend aan. 'Marokko is een raar land', zegt hij. Ik denk aan het lied 'Marrakesh Express' van Crosby, Stills & Nash. Het liedje was van de hand van Graham Nash, voordien zanger/gitarist van The Hollies, naar mijn smaak een slap brouwsel.

'Vrouwen en mannen reizen in gescheiden taxi's.' Said grijnst. 'Met de nieuwe koning is er wat veranderd, hoor. De vrouwen hebben veel meer vrijheid, tegenwoordig. Vrouwen mogen alleen 's avonds niet buiten op straat. Een vrouw die dat toch doet, is een hoer, weet je. Mannen mogen tegenwoordig in de vrouwenverblijven. Ongetrouwde mannen dan. Met mijn gele Hollandse kenteken heb ik in Marrakech rondgereden met twee vrouwen op de motorkap, ha!'

Het liedje getuigde van de interesse voor Marokko die in die tijd bloeide. Nu nog bezit Mick Jagger een huis een Marrakech. Cat Stevens heeft zich tot de islam bekeerd en woont er permanent. Tanger - vanwaar de Marrakech Express vertrekt - Is tot op heden een geheim hip oord. Waar je iedereen op straat tegen het lijf kunt lopen, van Yves St. Laurent tot Madonna. Geheime heiligen, op zoek naar woest vertier. Tanger. Biggles, de jongensboekenheld, had er in 'Biggles En De Miljonair' een rendez-vous met een zeerover die wapens smokkelde. Juni 1985. We kwamen van de boot. De taxichauffeur vooraan in de rij wilde ons best naar het station brengen. In Marokko moet je onderhandelen. We sloegen af op een tientje. Gedienstig laadde hij onze koffers in de achterbak. Hij reed tweehonderd meter en stopte. Hij keek grijnzend om en wees naar een gebouw: 'Voilà la gare'. Op het perron stonden we nog na te hikken van het lachen.

Regen striemt het raampje naast me als we landen. Het vliegtuig dendert neer op de hobbelige landingsbaan. Als ik het trapje afkom is de bui alweer voorbij, maar we lopen door plassen naar de douane. Marjolein Spiele haalt me op. Ze is eigenares van 'Maison des Roses', mijn verblijfplaats voor de komende twee dagen. Het is een prachtige riyad. Het is gebouwd rondom een open binnenplaats. In het midden een waterbassin waarin rozenblaadjes drijven. Het bevindt zich midden in de kashba. Kussens en tapijten in de buitenlucht, beschut door de gaanderij van de eerste etage. Aan één kant een nis in de dikke muur. Aan de andere kant woont een gezin van tien in een piepklein huis, half in de openlucht. Voor veel mensen hier is het leven afzien. "Je weet dat het ramadan is? Morgenochtend zul je vroeg gewekt worden." Mijn kamer, met zijn koele witte muren, is sober als een cel.Met 'Romeo En Julia' naast me op het kussen val ik in slaap.

Aan het eind van de nacht, bij zonsopgang, word ik wakker. De mannenstem, die vanuit de Koutoubia-moskee opwekt tot het eerste gebed - 'het gebed van twee' - is een droom, vervormd door een luidspreker. Andere stemmen volgen, overal vandaan. Het gezang zwelt aan en neemt af. De stemmen komen bijeen in akkoorden, ze waaieren in kakofonische dissonanten uit elkaar, dan opeens komen ze op één toon samen. Ik lig op mijn rug en luister. Het is indrukwekkend, maar heeft ook iets onheilspellends, als stemmen uit een dodenrijk. Dan stopt het, en doezel ik weg in de echo van de stemmen. Een half uur later begint de zang opnieuw. Oproep tot het tweede gebed. Ik staar naar het kale witte plafond, wachtend op woelende gedachten. Maar de zang kalmeert me.

Om tien uur slenter ik het huis uit. Om de hoek is een kleine markt. Overal tegen elkaar aan geperst staan kleine standjes, sommige ingebouwd. Karkassen van schapen en lammeren, pens. Groenten: venkel, uien, radijs. Geglazuurd aardewerk. Midden op straat een lege platte kar. Een lome ezel ervoor gespannen. Ezelmest op straat. Loopt de tijd hier honderd, honderdvijftig jaar achter? Als ik omhoog kijk zie ik een straaljager overvliegen. De schelverlichte witte straal vormt een geweldig contrast met de markt. Nog geen GSM gezien, bedenk ik opeens.

Bij een winkeltje, waarbinnen zo'n dertig kippen in hun hokken rondfladderen, blijf ik staan. Een gesluierde vrouw wijst een kip aan. De verkoper plukt hem uit het hok en legt hem op de weegschaal. De vrouw schudt haar hoofd en wijst op een andere kip. De poelier houdt deze met kop en kont omhoog en toont hem aan de vrouw, die in haar sluier knikt. De verkoper verdwijnt met het radeloos kakelende beest onder de toonbank. Er klinkt een doffe klap, dan is de kip stil. De poelier komt weer boven. In zijn hand de kip, zonder kop. Hij gooit het beest in een grote metalen kist en drukt op een schakelaar. Het apparaat ratelt. Veren dwarrelen rond. De kip komt naakt tevoorschijn, het vlees gegarandeerd vers. Toen ik tien was heb ik eens een kip geslacht zien worden, door een dier. 'Het is wel zo eerlijk', dacht ik toen en nu opnieuw, 'dat je weet wat je eet.'

Drie mannen komen door de stadspoort. Ze dragen levende kippen, die er met de poten bij elkaar gebonden en de koppen naar beneden stoïcijns bijhangen. Een jochie van een jaar of tien heeft twee volwassen kalkoenen en drie kippen aan het stuur van zijn fiets hangen. Twee mannen houden samen acht kippen als boodschappentassen vast, terwijl ze met elkaar praten. Dieren. Ik zie geen honden, des te meer katjes. Goede vacht, soepele loop. Niet zo armetierig als hun neven en nichten op Tenerife. 'Ze krijgen alle afval van de markt', zei Marjolein.

Verder, in de richting van het grote plein, Jemaa el Fna. Ondanks de enorme verkeersdrukte - tientallen ratelende brommertjes, claxonnerende auto's die kriskras door elkaar heen scheren, ezels, mannen met handkarren, beladen met koopwaar voor de souks - ondanks het vreemde aroma van ezelmest, diesel, mengsmering voor de brommers, specerijen - ondanks alle nieuwe indrukken daalt een totale rust op me neer. Als bij de zang uit de minaretten.

Dit is het moment waarop de vrouw me aankijkt. Per ongeluk raakten we elkaar in het voorbijgaan aan. Met de heup. Later herinner ik me haar blik. Haar blik vertelde me dit: 'Wij zijn ontspannen. Waar ter wereld vind je een stad met zeshonderdduizend inwoners waar jaarlijks slechts twee tot drie moorden worden gepleegd?' Ik kijk naar de kohl om haar ogen, met haar spreken is onmogelijk. De taal, de sluier. Haar blik verwart me. 'Armoede', had ik willen tegenwerpen. 'Kinderarbeid, kinderprostitutie.' Haar ogen zijn nog steeds op me gericht. 'Weinig diefstal. En dieven wordt niet de hand afgehakt, zoals in Saoedi-Arabië. En ik ben geen slavin.'

Vier mannen staan voor de moskee naar een enorm doek te kijken. Daarop is een imposant gebouw twee keer afgebeeld. Links 's avonds, rechts overdag, in de zon. Tienduizenden mensen bevinden zich op het grote plein om het gebouw. Aan mijn buurman vraag ik wat het voorstelt. 'Mekka.' Ik kijk weer naar de afbeelding. Niet alle wegen leiden naar Rome.

Jemaa el Fna. Op het plein, zowel als overal in de stad, lopen gearmde paren, mannen met mannen, vrouwen met vrouwen. Het is een uiting van vriendschap. Onder andere om ongestoord gearmd te kunnen lopen komen veel homo's naar Marokko, vanwege het koloniale verleden vooral Fransen.

Ik voeg me bij één van de kleine menigtes, die zich her en der hebben verzameld. Een donkere man zit kruisbeens op een blauw kleed waarop een grote hoeveelheid potjes is uitgestald. Naast hem scharrelen twee levende salamanders, de staarten met een stuk touw aan elkaar gebonden. De man verkoopt afrodisiaca die van salamanders worden gemaakt. Met nadruk praat hij in op zijn publiek. Van tijd tot tijd grijpt hij één van de beesten bij de kop en trekt hem naar zich toe. Hij wijst naar het halsje en de buik en vervolgens op de potjes. Eenmaal staat hij op, trekt zijn broekspijp omhoog en omvat zijn dikke onderbeen, met een veelbetekenende blik op de mannen. Telkens als hij de aandacht voelt wegebben, trekt hij de salamander weer naar zich toe, zet zijn voet op de staart van het beest om te voorkomen dat het wegloopt, schroeft het deksel van één van de potjes en plaatst die onder de keel van de salamander, al pratend en betogend en op zijn kuit wijzend. Dan slijpt hij een mesje en trekt het beestje aan zijn nekvel omhoog om het te kelen. We houden onze adem in. Maar hij laat de salamander weer lopen.

Tien meter verder voert een slangenbezweerder een onbegrijpelijk ritueel op. Drie slangen liggen roerloos op straat. De man verkoopt glimmende papiertjes aan het publiek. Net als de handelaar praat hij onafgebroken en wijst van tijd tot tijd op de slangen. Het lijkt een soort weddenschap, maar wedden is tijdens de ramadan verboden. Hoe hij een van de slangen opeens tot razernij drijft en meteen daarop weer kalmeert is een raadsel. Net als ik besef dat ik de enige toerist in het publiek ben steekt hij zijn open hand naar me uit. In mijn broekzak vind ik twee muntjes. Hij buigt zich voorover om de buit te bekijken. Dan wijst hij naar me. 'Berber', zegt hij tegen de menigte. Luid gelach.

Als ik alle vertellers, slangenbezweerders, muzikanten en buikdanseressen (het zijn er twee, en beiden zijn travestiet) heb bekeken, loop ik de souk binnen. Al snel blijkt dat het met de opdringerigheid van de verkopers reuze mee valt. Rustig stroom ik met de menigte mee door de overvolle donkere straatjes. De dakbedekking laat niet meer dan smalle streepjes licht door. Bergen dadels. De op een stok gewonden vezel, die als tandenborstel dient, de geuren van komijn, kaneel. De toeristen worden feilloos in kopers en niet-kopers ingedeeld. De Amerikaanse toeristen hebben het wat minder makkelijk dan ik. Maar die schijnen ook maar raak te kopen. Driehonderd dollar neer te tellen voor een tapijtje van zes-vijftig. Hoe zouden ze weten dat ik een niet-koper ben? 'Hollandais?' Uit het donker komt een handelaar in cosmetica zijn winkeltje uit. 'Allemachtig prachtig! Kijkekijke nie kope, hahaha!'

Terug in de kasba gebeurt wat me in de souk had moeten gebeuren: ik let even niet op en ben meteen verdwaald. 'Vous cherchez, monsieur?' 'Maison des Roses. La femme Hollandaise.' 'Ah, la femme Hollandaise! Oui, je sais.' Iedereen wil helpen, maar niemand weet waar het is. Een jongen op een brommer wordt aangehouden. Hij wijst me achterop te gaan zitten. Na een race door de nauwe straatjes stopt hij voor de deur van het juiste huis. Geld wil hij niet hebben. Hij lacht. 'I see you in market. Berber.'

Die avond dineer ik in één van de dure tables d'hôte, die de bezoeker een anders, zeer luxe Marrakech laat zien. Ik laat me zes gangen heerlijk eten, prachtige Arabische en Afrikaanse livemuziek en een buikdanseres overkomen. Het is mijn laatste avond. De ogen van de vrouw kijken nog eenmaal naar me terwijl ik in slaap val. Lacht ze achter haar sluier? Fluistert ze: 'Berber'?

De volgende middag. Op Schiphol sta ik in de menigte bij de bagageband. Buiten stormt en regent het. Veel van de gezichten zien er humeurig uit, handen houden telefoons tegen het oor. Die avond loop ik Said tegen het lijf. 'En, hoe was het?' Hij grijnst, als altijd. «


[Media]