MUSIC MAKER 1989 
         Thé Lau is een goede bekende in de
        Amsterdamse muziekscene. De 39-jarige songschrijver,
        gitarist, producer en zanger speelde met zijn eigen band
        jarenlang vooral in hoofdstedelijke lokaliteiten. De
        laatste jaren heeft hij zich enige faam verworven als
        producer van gitaarbands. Hoewel hij nu vooral leeft van
        het produceren van anderen, vindt hij zijn eigen project
        nog altijd het belangrijkst. Thé Lau's Scene bestaat al
        sinds 1975, maar bracht in december 1988 pas de derde
        langspeler, of beter, CD, uit. Van 'Rij Rij Rij' is geen
        LP geperst. Opmerkelijk is dat Thé Lau weer is
        'ondergebracht' bij een officiële platenmaatschappij. 
        Ooit begonnen als broekie
        in de Neerlands Hoop Express leek zijn carrière al niet
        meer stuk te kunnen. Maar het vervolg, Tortilla, waarin
        hij onder de gebroeders Den Tex figureerde, ging, zoals
        hij zelf zegt, op in grote wolken stuff, veel drank en
        gebrek aan visie. Bezinning volgde na dit mislukte
        avontuur. Thé Lau verhuisde naar Amsterdam, waar hij The
        Scene oprichtte. Het begin was goed. De band toerde in
        het voorprogramma van The Golden Earring, kreeg een half
        uur Popkaravaan live-televisie, en kreeg ook een
        platencontract. Maar daarna belandde The Scene in een
        windstilte. De grote doorbraak kwam niet. Ondanks het
        fanatisme van leidsman Lau verdwenen de producten van The
        Scene in de meeste gevallen in de stoffige archieven, en
        dan nog voornamelijk die van hemzelf. "Ik kan mijn
        kamer nog behangen met afwijzingen van
        platenmaatschappijen", bekent hij, als we hebben
        plaatsgenomen in een oer-Amsterdams volkscafé, waar
        alleen muziek van André Hazes en andere vertolkers van
        het levenslied uit de speakers klinkt. "In Amsterdam
        gebeurt dat steeds vaker", zegt Thé. "Café's
        waar ze alleen Nederlandstalige muziek draaien. Niet
        alleen van het genre Hazes, maar tussendoor ook De Dijk
        of de Kecks. Als je er met een bandje komt vinden ze het
        prachtig en draaien ze die muziek ook." 
        GODFATHER 
        Thé Lau vindt zichzelf niet de Godfather van de
        Amsterdamse gitaarmaffia. Die eer, zegt hij, gaat meer
        naar mensen als wijlen Ferdie Karmelk en Jan de Hont, die
        veel meer een stijl hebben ingevoerd die deed navolgen.
        "Ik kom zelf uit Bergen in Noord-Holland. Daar, en
        in de wijde omgeving van Alkmaar, was John Schuursma de
        man. Zo invloedrijk als hij was ben ik in Amsterdam nooit
        geweest. Mensen van zijn kaliber verdienen veel meer de
        titel Godfather." Vanaf z'n twintigste maakt Thé
        Lau professioneel muziek. Rijk is hij er nooit van
        geworden, maar hij heeft ook nooit pogingen gedaan in die
        richting. De gitarist kwam op z'n twintigste terecht bij
        Neerlands Hoop. John Schuursma was gevraagd, maar die zag
        cabaret niet zo zitten en schoof Thé Lau als talent naar
        voren. "Ik denk dat de jongens van Neerlands Hoop
        wat meer rock-achtig tegenwicht wilden hebben voor die
        andere gasten, die toch meer in de richting van Gino
        Vanelli of Steely Dan zaten. Ik speelde wat ruiger. Het
        was ook vrij apart, geloof ik, wat ik toen deed.
        Technisch niet allemaal even perfect, maar ik luister nu
        nog steeds zonder kromme tenen te krijgen naar die muziek.
        Dan was het best wel goed, denk ik." Terugkijkend op
        een zeventienjarige loopbaan zegt hij: "Het heeft me
        soms een hoop geld opgeleverd, zoals bij Neerlands Hoop,
        ook veel bitterheid en frustratie, maar vooral een hele
        hoop lol. Als ik opnieuw de keuze mocht maken, zou ik
        toch hetzelfde doen." 
        Fout is het wel gegaan,
        meteen na Neerlands Hoop. Iedereen die deel uitmaakte van
        de Express, zo heette het programma van Freek en Bram,
        dacht dat z'n kostje wel gekocht was. "Met dat
        verschil", zegt Thé Lau, "dat Freek de Jonge
        en Bram Vermeulen er inderdaad ook waren, en dat Jan de
        Hont iets te nuchter was om zijn hoofd op hol te laten
        brengen. De rest, ook gevoed door de omgeving, dacht dat-ie
        er was. Ik zou het wel even maken met m'n eigen bandje,
        maar leefde er niet echt voor. Ik zat soms zo onder de
        drugs, dat ik niet meer wist welke dag het was en
        daardoor miste ik belangrijke afspraken. Het heeft ook
        wel weer even geduurd eer ik weer met beide benen op de
        grond stond." Vergeefs heeft Lau jarenlang de deuren
        platgelopen bij platenmaatschappijen. Alleen zijn debuut-LP
        met The Scene is uitgebracht bij Dureco. Verder werd hij
        categorisch afgewezen. 
        "De radio draaide
        meestal wel mijn plaatjes, die ik ook trouw elke
        vrijdagmiddag bij het pluggersuurtje kwam aanbieden.
        Alleen, ik kwam nooit veel verder dan dat. De pers was
        lovend over me, en bijvoorbeeld de single 'Ritme' is meer
        dan honderd keer gedraaid. Dan denk je, goed, dat wordt
        in ieder geval tipparade. Maar vergeet het. In de
        tipparade staan alleen plaatjes van de grote
        maatschappijen. Dat is de vloek van de independants. Je
        komt er gewoon niet tussen. Het is daarom voor mij nooit
        een principiële keus geweest of zo. Ik wilde wel bij een
        maatschappij, maar zij wilden mij niet. Misschien klinkt
        het wel opschepperig, maar ik durf wel te zeggen dat ik
        altijd wat verder was dan de platenmaatschappijen.
        Nederland is - nu trouwens minder dan ooit - altijd een
        muziekprovincie geweest. In de ogen van de Engelsen waren
        we een soort Duitsers, Belgen. De platenmaatschappijen
        zeiden altijd dat dat aan de groepen lag. Dat was ook wel
        een beetje zo, maar ze vergaten erbij te zeggen dat ook
        zij een beetje schuld hadden, net als de media, radio en
        TV. Iedereen keek en kijkt met diezelfde bekrompen blik
        naar de ander. Ik had wel het gevoel dat ik veel meer
        inzicht had en heb dan de gemiddelde A&R-manager. Die
        gasten kijken alleen maar naar het buitenland. En ik vind
        dat de slechtste weg. Je moet proberen zelf iets nieuws
        te vinden. Maar goed; The Scene heeft altijd wel veel
        waardering gehad van mensen bij platenmaatschappijen.
        Alleen waren dat nooit degenen die beslissingen namen." 
        Drie platen in dertien
        jaar, een magere oogst? 
        "Ja, dat vind ik ook. Maar ik schrijf ook heel
        langzaam. Dat is niet de hoofdzaak geweest. We hadden er
        gewoon geen geld voor. En omdat ik ernaar streefde de
        mensen die in The Scene zaten ook uit de WW te houden,
        moesten we kiezen tussen brood of opnemen. Dat werd dus
        brood. Ik heb zeker 200 liedjes op stoffige cassettes
        vastgelegd, omdat er geen geld was om meersporen opnamen
        te maken." 
        HOOGTEPUNTEN 
        In de ruim tien jaar dat Thé Lau met The Scene
        opereert, zijn de hoogtepunten schaars geweest. Hij noemt
        het voorprogramma van de Earring, waarna een periode van
        ontzettend veel spelen volgde en een half uurtje live-TV,
        in VARA's Popkaravaan. In creatief opzicht vindt hij zijn
        tweede LP een hoogtepunt, maar daarvan zijn minder dan
        duizend exemplaren verkocht. "In commercieel opzicht
        een absolute flop", erkent de gitarist. "Maar
        het was wel een keigoede plaat. Een ander hoogtepunt is
        toch de single 'Ritme'. Het was een eigen beheersingle en
        de wet van Hilversum luidt dat je daarmee nooit kunt
        scoren. Toch is die plaat meer dan honderd keer gedraaid
        en dat is meer dan van sommige hits gezegd kan worden.
        Het is niet alleen jammer dat het nooit een hitje is
        geworden, het is ook stom geweest van de maatschappijen
        dat ze het niet wilden uitbrengen. Daarmee hebben ze ook
        zichzelf benadeeld." Nu brengt The Scene
        'Borderline' uit, een cover van Madonna's versie. "Leuk
        genoeg om te doen. Er zat in eerste instantie geen
        commerciële gedachte achter het opnemen. Uiteraard wel
        achter het uitbrengen. Misschien dat nu, via de officiële
        kanalen, wel iets gebeurt." 
        Soms wordt er interessante
        TV gemaakt. Zoals op Nederland 3, waarin met Frits Spits
        een discussie werd gehouden met als centraal thema: 'Gaat
        het goed of slecht met de Nederlandse popmuziek?' De
        stemmen staakten, maar opvallend was, dat met name de
        vertegenwoordiger van de Nederlandse rock 'n roll, Rick
        de Leeuw van de Tröckener Kecks, stelde dat het helemaal
        niet zo slecht gaat met de rock in Nederland. Hij vindt
        een medestander in zijn grote vriend en producer van de
        Kecks: Thé Lau. "Ik geef toe: commercieel gaat het
        slecht. Maar wat het speelpeil betreft en het
        zelfbewustzijn van de Nederlandse groepen is het nog
        nooit zo goed gegaan als nu. Ik kan uit Amsterdam zo al
        vijf bands opnoemen die zeer nauwkeurig weten wat ze aan
        het doen zijn. Dat was tien jaar geleden wel even anders.
        Als je de Nederlandse popmuziek van een tiental jaar
        geleden terughoort, dan klinkt het meeste alsof ze niet
        precies wisten wat ze aan het doen waren. Beetje naïef,
        kinderlijk zeg maar. Dat is er inmiddels wel uit. Er zijn
        een hoop bands die precies weten wat ze doen, die vanuit
        een idee werken. Het is nog nooit zo goed geweest als nu
        en ik verwacht dat het vruchten af gaat werpen. Dat kan
        niet anders. Niet direct bij de media, maar het publiek
        begint er al op af te komen." 
        "Dat sombere
        gefrustreerde gevoel van een jaar of vijf geleden, toen
        niets lukte en ook veel clubs wegvielen, is helemaal weg.
        Er gebeurt weer wat. Het broeit weer, er is leven in de
        brouwerij. Naar mijn idee wordt er nu in Nederland zelfs
        betere muziek gemaakt dan in Engeland. Er zijn nu zeker
        vijf bands die internationale allure hebben. Ik denk aan
        De Dijk, Claw Boys Claw, Fatal Flowers, de Nits, de
        Kecks, ja, ook The Scene. Voorheen was dat misschien voor
        één of twee groepen weggelegd. Uit Engeland, dat
        jarenlang in Europa de toon heeft aangegeven hoor ik de
        laatste tijd weinig interessants meer komen. Ja, het is
        opnametechnisch allemaal wat beter, maar wat wij hier
        doen is veel frisser. Op het continent van Europa zijn
        Nederlandse bands zeker nummer één. Het gaat hier
        verder dan wat er elders gebeurt. Waarop ik dat baseer?
        Nou, als je groepen hoort, dan kun je toch niets anders
        concluderen dan dat het klopt. Het is geen hobbymuziek
        meer wat die gasten maken. Wat zij op het moment doen is
        volwassener en beter dan wat de Golden Earring op de
        toppen van haar internationale roem heeft gedaan. Ik hoor
        verder weinig interessants uit andere landen van Europa
        komen. En dat komt omdat we zelfbewuster zijn geworden.
        Ik herinner me een interview van Mick Jagger waarin hem
        werd gevraagd wat hij van de Golden Earring vond. Hij
        antwoordde dat ze in 'dat land' eindelijk een klein
        beetje begonnen te begrijpen wat rock & roll inhoudt.
        De Earring speelde toen samen met The Who en leerde
        daarvan hoe de zaken in elkaar staken. Nou, alleen al in
        Amsterdam loopt al een tiental groepen rond die dat ook
        snappen." 
        WEA 
        En juist in het jaar waarop Thé Lau, en velen
        met hem, menen dat de Nederlandse popmuziek zich uit het
        slop werkt, stoot WEA het nationaal product af. Volgens
        Thé Lau is de opzegging in het vertrouwen wederzijds.
        "Ik heb de laatste vier jaar enkele keren met WEA te
        maken gehad en als ik zie wat daar jaar na jaar achter
        elkaar gebeurt, dan zou ik dus nooit meer bij WEA tekenen.
        Ik beschouw mezelf als een serieuze artiest en ga niet
        met een partij in zee waarbij ik misschien drie maanden
        later alweer schipbreuk heb geleden omdat er weer één
        of andere wijziging aan de top heeft plaatsgevonden. En
        ik denk dat anderen dat ook zullen doen. Ik denk dus dat
        zij niet alleen de Nederlandse stal hebben afgestoten,
        maar een hoop Nederlandse muzikanten WEA ook afgestoten
        hebben. Tenminste, ik hoop het. Bovendien kunnen ze die
        beslissing elk moment weer terugdraaien, en heeft het ze
        ondertussen mooi een hele hoop gratis publiciteit
        opgeleverd." 
        In het rijtje groepen dat
        Thé Lau noemt zitten drie Nederlandstalige. "Ik
        blijf ook denken dat het zwakke punt van de Nederlandse
        popmuziek het gebruik van het Engels blijft. Dat heeft
        bijvoorbeeld altijd voorkomen dat er echt goede zangers
        uit Nederland kwamen. Het is zelfs in de Middle-Of-The-Road-muziek
        ronduit dramatisch wat men op de plaat durft te zetten.
        En die gasten hebben dan nog tekstschrijvers tot hun
        beschikking. Kijk eens naar een op zich zeer begaafde
        zangeres als Anita Meijer. Of beter, luister er eens naar.
        Je kunt aan alle coupletten horen dat ze niet snapt wat
        ze zingt. Dat kan niet, want dat komt in de Engelstalige
        gebieden nogal belachelijk over. Maar als je luistert
        naar die jongen van de Fatal Flowers, merk je dat die wel
        snapt wat-ie zingt. En daar is dus ook een ontwikkeling
        in." 
        Hij heeft zelf gekozen
        voor Nederlandstalig, maar heeft daar een enorme
        ontwikkeling in door moeten maken. "Groepen als Doe
        Maar en De Dijk hebben aangetoond dat het zonder
        problemen kon. Alleen, als je daarmee aan de gang gaat,
        dan vraagt dat toch enige voorzichtigheid. Ik wilde een
        soulachtige manier van zingen toepassen. En dat valt niet
        mee in het Nederlands. Nog steeds grijp ik af en toe
        terug op het Engels. Nee, dat is niet op twee gedachten
        hinken. De meeste nummers die wij nu doen hebben twee
        versies, een Nederlandse en een Engelse. Waarom zouden we
        in Nederland een Engelstalige versie op de plaat zetten?
        In 1975 begon ik zelf met Nederlandstalige nummers. Ik
        had er wel ervaring mee, tenslotte was Neerlands Hoop
        Nederlandstalig. Maar dat vond ik toch meer cabaret,
        waarin de teksten en de muziek min of meer van elkaar
        gescheiden waren. Het heeft me natuurlijk toen al wel aan
        het denken gezet: zo van, zou het wel kunnen. Maar het
        duurde nog tot Doe Maar eer ook ik de drempels laag
        genoeg vond om ze te overschrijden." 
        VERSCHUILEN 
        In het Engels zingen verhult ook een zekere gene.
        Zangers kunnen zich erachter verschuilen, en worden
        daarmee ongeloofwaardig. Want een song moet oprecht zijn.
        Het is niet voor niets dat aan de klassiekers in de rock
        'n roll vaak hartverscheurende emoties ten grondslag
        liggen. "Dat klopt. Engels klinkt indrukwekkend,
        maar het hoeft niets te betekenen. De groepen die zich zo
        van hun teksten bedienen vallen over de grenzen faliekant
        door de mand. Nog steeds is tachtig procent van de in
        Nederland geschreven Engelse teksten compleet waardeloos.
        En Nederlandse tekstschrijvers hebben bovendien de
        neiging nogal gespierd Engels te gebruiken. Maar ze
        dienen dan ook te beseffen dat je ook stoer moet zijn om
        een stoere tekst te zingen. Vaak zie je watjes van de
        pedagogische academie, die over rondvliegende granaten
        staan te zingen, of het neuken van veertig vrouwen. Een
        Nederlander zou al zien dat het niet geloofwaardig is,
        laat staan een Engelsman. Die prikt er dwars doorheen.
        Daarom zou iedereen die in dit land popmuziek maakt eerst
        een paar liedjes in z'n eigen taal moeten maken, alleen
        al om uit te vissen waar-ie staat." 
        KRITIEK 
        Thé Lau was vast bezoeker van het vrijdagse
        pluggersuurtje in Hilversum. Zat hij braaf op het
        spreekuur der jocks om z'n nummertje gedraaid te krijgen,
        tussen de vertegenwoordigers van de maatschappijen.
        "Het feit dat ik mijn eigen plaatjes aan de man
        probeerde te brengen, vond men aan de ene kant wel aardig.
        Aan de andere kant is het ook wel moeilijk. Ik kan
        bijvoorbeeld slecht tegen kritiek en die krijg je
        ongezouten. Die knapen van de platenmaatschappijen konden
        daar wel tegen, die trokken dan weer een ander plaatje
        tevoorschijn. Maar mij raakte dat persoonlijk. Sommige
        diskjockeys spuien ongezouten hun mening, niet gehinderd
        door enige kennis van zaken. Je stuit wel op mensen die
        gedreven door een vorm van sadisme je handenwrijvend
        vertellen hoe waardeloos ze jouw liedje wel niet vinden.
        Ik heb vaak de neiging om zo'n vent een klap voor z'n bek
        te geven moeten onderdrukken. Gelukkig waren er ook
        genoeg bij, die het wel leuk vonden. Ik heb ook veel
        sympathie ontmoet en soms vanuit omroepen waarvan je het
        niet verwacht. Alleen de TROS en de EO heb ik nooit
        benaderd, maar verder hebben ze mijn plaatjes over het
        algemeen wel gedraaid, zowel bij de VPRO als de AVRO. 
        GITAAR 
        Thé Lau vindt zichzelf op de eerste plaats
        gitarist. Hij hecht veel belang aan zijn zeer eigen stijl
        en doet er ook veel voor om die identiteit te bewaren.
        "Van origine ben ik een typische sologitarist. Later
        ben ik meer en meer slaggitaar gaan spelen, omdat ik ook
        begon met zingen. En live is solospelen en zingen niet te
        combineren. In de studio soleer ik uiteraard nog wel
        regelmatig. Ik vind mezelf een echt goede slaggitarist,
        die een hele song functioneel werk doet. Ik heb gemerkt
        dat sologitaristen meestal alleen naar hun solo toeleven
        en daaraan de rest van hun spel ondergeschikt maken en
        dus als slaggitarist tekort schieten. Ik kan een
        verschrikkelijke kick halen uit het een kwartier achter
        elkaar spelen van een riff. Dat werkt heel hypnotiserend
        en pulserend. Dat is iets heel anders dan een solo. Een
        slaggitarist is voor de band wat voor voetbal de
        spelbepaler is. Hij is de organisator, de leider, de
        bemiddelaar tussen zanger en band. Zo iemand zou ik
        geworden zijn als ik niet was gaan zingen. Het mooiste
        voorbeeld van een muzikant in die rol is Carlos Alomar.
        Als die man staat te spelen heeft-ie honderd procent
        autoriteit en dat is belangrijk bij muzikanten. Ik vind
        dat muzikanten op het podium gezag moeten uitstralen,
        iets aristocratisch moeten hebben. Ik hou niet van die
        helemaal in zichzelf opgaande freaky spelers. Die mensen
        moeten niet op een podium gaan staan, vind ik. Ik oefen
        ook nooit, tenminste niet als doel op zich; om uren te
        maken. Als ik iets wil spelen en ik kan het niet, pas dan
        probeer ik het onder de knie te krijgen. Je hebt van die
        mensen die oefenen terwijl ze de krant lezen of TV
        kijken, alleen om vingervlugheid te krijgen. Dat brengt
        sleet in het spel, vind ik. Het is mooi om mensen dingen
        te zien spelen die ze maar nèt aankunnen. Dat is boeiend.
        Mensen die alles kunnen en dan iets gaan spelen wat voor
        hen moeilijk is, worden vaak belachelijk. Al DiMeola
        bijvoorbeeld, daar kan ik geen tien seconden naar
        luisteren. Nee, mensen die vechten om iets in orde te
        krijgen, dat is mooi." 
        Gitaarriff en ritme is de
        basis van de muziek van Thé Lau. Vaak is het minimaal,
        maar soms met een maximaal effect. Zoals de song 'Ritme',
        opgebouwd uit een enkele riff, maar met kracht en
        souplesse, waardoor een vanzelfsprekende ritmiek ontstaat.
        De zwarte SG heeft in de ontwikkeling van zijn stijl een
        belangrijke rol gespeeld. "Het was een barrel toen
        ik 'm kocht. Maar ik heb hem bij Bas Jansen laten
        opknappen, zwart laten spuiten, een oud Fender-Bullet-element
        in plaats van het hals-element erop gezet. En dat werkt
        goed, want ik krijg een rockgeluid met het brugelement en
        met het hals- en brugelement samen kan ik die disco-licks
        spelen die ik zo graag doe. Komt dus bij Carlos Alomar
        vandaan, die stijl. Clapton was altijd mijn idool, maar
        dat had ik ondertussen wel gehoord, die werd steeds meer
        een perfectionist van iets wat ik hem op zijn negentiende
        al had horen doen. Ik ging meer naar de soulgitaristen
        luisteren en ook daardoor begon ik een hartgrondige hekel
        te krijgen aan de vervorming waarmee ik gewoon was te
        spelen. Dat heb ik er helemaal uitgegooid. En als je dan
        zo'n droog geluid krijgt kom je al meteen weer vrij snel
        bij die soullicks terecht. Het is inderdaad het geluid
        geweest, dat uiteindelijk mijn stijl heeft bepaald, in
        combinatie natuurlijk met dingen waarnaar ik luisterde.
        Daarom ook ben ik bij de SG blijven steken. Het ding
        voldoet aan mijn wensen en bovendien ben ik te lui om een
        andere gitaar uit te zoeken. Ik ben niet iemand die op
        jacht gaat naar de laatste snufjes op gitaargebied. Ooit,
        toen mijn SG was gestolen, was ik verplicht allerlei
        merken uit te proberen. Maar ik kon het geluid van m'n SG
        toch maar niet uit m'n hoofd krijgen. Nu zou ik nog wel
        een Les Paul erbij willen voor het solowerk. Die zou ik
        dan alleen in de studio gebruiken. Ik leen er ook altijd
        eentje in dat geval. In de loop der jaren, heb ik
        tenminste gemerkt, ga je steeds meer overbodige ballast
        overboord gooien, muziek ontdoen van alle franje en dan
        kom je terug bij zeer elementaire licks, zoals in soul en
        blues. En voor dat werk is de SG geknipt." 
        CHARLIE 
        Geïnspireerd door Lademacher is ook Thé Lau
        aan een Charlie amp blijven hangen. "Danny kwam
        ermee aan en ik was vrijwel onmiddellijk door de bocht.
        Het ding paste perfect bij mijn stijl, omdat het geluid
        penetrant is en strak. Voorheen had ik een Marshall. Ik
        heb wel van alles geprobeerd, een Boogie, en een Roland
        Jazz Chorus, maar ik vond het allemaal niks. Ik houd niet
        van een versterker die op een laag volume ook al
        vervorming geeft. Hard spelen is hard spelen, en dat kan
        niet op een laag volume. Als ik morgen opnieuw gitarist
        kon worden, dan zou ik hardrock gaan spelen. Dat is
        eigenlijk mijn diepste wens. Met twee Marshall-torens en
        alles op tien. Dat is het mooiste wat er is, zoveel
        mogelijk lawaai maken. Ik heb wel iets met hardrock, ja.
        Puur het volume. Volgens mij is het de droom van menig
        gitarist om in een sporthal te staan, met twee of drie
        van die Marshall-torens, alle knoppen op tien, en dan een
        open A-akkoord. Dat behoort tot de dingen die ik het
        hoogst aansla in het leven. Het geluid dat je seconden
        lang in alle hoeken en gaten hoort natrillen en
        terugkomen met alle laag erin, buizen die dreigen over
        hun nek te gaan, speakers die het dreigen te begeven...
        Ja, dat is prachtig. Pete Townsend is één van mijn
        favoriete gitaristen. Die heeft zichzelf half dood
        gespeeld, volgens mij. En zo hoort het." 
        PRODUCEREN 
        Produceren doet Thé Lau ook, dat hoort wel bij
        allround muzikant zijn, vindt hij. "Ik ben er per
        ongeluk ingerold. Via de Tröckener Kecks, die absoluut
        niet met een producer in zee wilden, maar een muzikant
        achter de knoppen wilden hebben die zelf veel optrad.
        Nou, ik had wel eens iets gemixed, maar beschouwde mezelf
        niet echt als een producer. Sinds enkele jaren ben ik
        iemand die diverse producties heeft afgeleverd. Ik heb
        Blue Murder gedaan, Grocefly, een band uit Deventer die
        net een LP uit heeft en nog een groep uit België. Ja, ik
        ben nu echt een producer geworden hoor, vergis je niet.
        Misschien sta ik binnenkort wel in Wisseloord. Dat is
        trouwens niet eens ondenkbaar, want ze kunnen daar veel,
        maar gitaarbands opnemen niet. Het is niet de
        makkelijkste muzieksoort om te doen. Computers opnemen
        dat kan iedereen, dat is echt wel zo hoor. Ze doen daar
        wel heel mysterieus over, maar er is echt geen fluit aan.
        Ik heb het ook wel eens gedaan. Het is zo makkelijk om
        een goed geluid te krijgen. Maar een gitaarband is andere
        koek, vooral ook omdat sommigen technisch hun zaakjes
        niet echt onder de knie hebben. Dan zit je echt wel met
        de handen in het haar. Want het moet wel op de band
        natuurlijk. Daarom vind ik dat producers moeten weten wat
        ze opnemen. Ik zie het één niet los van het ander.
        Volgens mij kun je niet produceren als je nooit op een
        podium hebt gestaan. In Wisseloord denken ze dagelijks
        wel het tegendeel van die stelling te bewijzen. En daarom
        is er zoveel troep op de radio." 
        "Ik heb geen commerciële
        rancune hoor, denk dat nu niet. Maar ik zeg dit uit
        overwegingen van goede smaak. Het is te horen dat die
        gasten maar wat raak flanzen, een beetje met Steinberger-programmaatjes
        een eind weg zitten klooien. Want het is eigenlijk wel zo.
        Het is peuteren met nootjes. Gelukkig zijn er ook die dat
        wel inzien. Want je maakt muziek voor een publiek. Alleen
        live spelen is natuurlijk ook niet goed. Ik ben jarenlang
        niet in een studio geweest en toen er dan wat opgenomen
        moest worden, klonk het voor geen meter, omdat ik de
        routine gewoon miste. Het één kan niet zonder het ander.
        Ideaal is een deel van de tijd op het podium, een deel in
        de repetitieruimte en een deel in de studio doorbrengen.
        Nu leef ik van het produceren, in zoverre klopt het wel
        dat ik een professionele producer ben. Aan het spelen
        verdien ik helemaal niets meer." « 
         
        [Media] 
         |